
We staan voor het raam, hij en ik. Plagerig zoekt zijn hand de knoopsluiting van mijn nachtjapon. Eén voor een maakt hij de knoopjes los, zoals hij dat al jaren doet. Elke vezel van zijn lichaam kan ik inmiddels uittekenen, behalve dan zijn handen. Die veranderen met jaren.
“Zeg,” begin ik, “wat vind je er eigenlijk van?”
“Van wat?” vraagt hij.
“Van ons,” zeg ik. “Van ons leven.”
Zonder iets te zeggen schuift hij de vitrage opzij. Een dunne lichtstraal hult de slaapkamer in een gouden gloed. “Het zal niet lang meer deuren voordat de sinaasappelen rijp zijn,” mompelt hij. “We moesten maar eens een nieuwe ladder gaan kopen. Die oude is helemaal vermolmd, daar ga ik voor geen goud meer op staan.”
Hè, waarom geeft hij toch nooit antwoord op mijn vraag? Mijn mond opent zich, maar dan maakt zijn geaderde hand mijn knot los. Hennarode lokken dwarrelen over mijn schouders.
“Ik ben blij dat het zo lang geworden is,” zegt hij bewonderend. “Dat je niet dat zakelijke kapsel van vroeger meer hebt. Weet je, ik heb daar nooit van gehouden. Maar jij vond het belangrijk om serieus genomen te worden in je functie, dat begrijp ik wel.”
Ik zucht. Wat is dat toch voor mannelijke tic, om te willen dat vrouwen er levenslang uitzien als een meisje? Maar het feit dat hij elke ochtend mijn haar borstelt, maakt veel goed.
Het is waar. De sinaasappelen beginnen te rijpen. Maar tijd om een nieuwe ladder te kopen hebben we niet, want er komen gasten. Meteorologische vluchtelingen noemen we ze altijd gekscherend. Honderden kilometers asfalt trotseren ze om de noordelijke kou te ontvluchten. Maar ach, zo waren wij vroeger ook.
Met mijn haar weer in een knot sta ik even later toiletpotten te schrobben. Op het bordeauxrode tapijt in de gang ligt een berg witte lakens. Terwijl ik me opricht, voel ik een pijnscheut door mijn onderrug trekken. Ach, dat stramme lichaam. Het is maar goed dat ik werk te doen heb, want dat houdt je jong en fit. Over twintig minuten komt familie De Jager. Stofzuigen laat ik vandaag maar even zitten. Stel dat ik de bel niet hoor.
Gauw de kussens nog even opschudden, want in de verte klinkt het geknisper van kiezelstenen. Nee hè, ze zijn er al. Een grijze Opel Astra met geel-zwart kenteken draait de oprit op. De auto stopt en aan de rechterkant stapt een kalende man met bril uit. Aan de andere kant volgt een kleine gestalte – een Aziatische dame zo te zien.
“Evelyn, can you take the passports?” vraagt de man. Zijn reisgenote houdt bevestigend haar handtas omhoog: “It’s all here.” Als de achterportieren openklappen, stappen er twee jongens uit. Zeven en negen schat ik ze. De jongste is wat mollig, de oudste een slungelige brildrager. Vier ogen richten zich naar boven, naar de gevel van Hotel Millefleurs. Maak je geen zorgen jongens, jullie
gastvrouw komt eraan.
Eerlijk is eerlijk: ik had niet altijd lang haar, maar met slanke benen kunnen ze me uittekenen. Een beloning voor alle kilometers die ik heb afgefietst in het regenachtige polderland. Die benen brengen me vandaag nog altijd moeiteloos de trap af. Lang leve de fiets.
Beneden aan de balie staat Evelyn; aan elke schouder een zoon. Echtgenoot Paul is al begonnen met het uitladen van de auto. Zijn kale schedel glimt van het zweet. Die kan er nu maar beter even geen kinderen bij hebben, constateer ik. Geen probleem. Ik zal ze alvast even een ijsje geven. Niet veel later zitten de jongens tussen de olijfbomen te tokkelen op hun DS.
Evelyn lacht. Ze pakt mijn hand vast. “Thank you, you’re so nice. You remind me of my grandma.” Ai. Even weet ik niet of ik dat als een compliment moet beschouwen. Maar dan kraken opnieuw de kiezelstenen van het grindpad. Het is mijn echtgenoot, in zijn armen twee gloednieuwe ladders en een emmer. “Who cares”, denk ik. Oma of niet, mijn pensioen kan wachten.
Er hangen nog oneindig veel sinaasappelen aan de bomen.
Deze blog won de Verhalenwedstrijd van Puur Vandaag, georganiseerd door uitgeverij Kok.
Reacties
Een reactie posten